Voordrachten in 2002

Door te klikken op de datum in onderstaande tabel wordt u naar de samenvatting van de betreffende lezing geleid.
Indien beschikbaar, vindt u daar ook een hyperlink naar de presentatie zelf.

....Datum....
Onderwerp
Spreker
Supernova's en gammaflitsen
Dr. L. Kaper
Eet de melkweg? Of ademt hij?
Prof. Dr. Hugo van Woerden
Babylon: de bakermat van de sterrenkunde
Prof. dr. Teije de Jong
De hete corona van de zon
Bob van Rongen
De nieuwste optische telescopen
Edwin Mathlener
MInfrarood sterrenkunde
Ilse van Bemmel
Verandert de mens het klimaat?
Andreas Sterl
Wat zijn zwarte gaten? Hoe zien ze er van dichtbij uit?
Prof. Dr. Richard Strom
Ver verwijderde sterrenstelsels
Drs. B. Venemans


Voorjaar 2002 dr. L. Kaper, Sterrenkundig Instituut Universiteit van Amsterdam
Supernova's en gammaflitsen

Gammaflitsen ("gamma-ray bursts") zijn het gevolg van de, voor zover bekend, zwaarste explosies in het heelal. Alhoewel deze gammaflitsen eind jaren zestig al zijn ontdekt door de Vela satellieten, is het pas sinds kort duidelijk dat deze uitbarstingen op grote afstanden van ons plaatsvinden. Sterrenkundigen uit Amsterdam, in het bijzonder wijlen prof. Jan van Paradijs, hebben een belangrijke rol gespeeld bij het vinden van de oorzaak van gammaflitsen. De twee meest populaire theorieën die gammaflitsen verklaren zijn: (i) het samensmelten van twee compacte objecten (neutronensterren) in een dubbelstersysteem; (ii) het ineen storten van een zeer zware ster tot een zwart gat. Dit laatste scenario geeft aan dat gammaflitsen en supernovae verwante verschijnselen zijn. Deze lezing geeft een overzicht van de huidige opvattingen over de levensloop van zware sterren, met name de eindfase waarin het ineenstorten van de ster tijdens de supernova explosie (of gammaflits) gepaard gaat met de vorming van een neutronenster of zwart gat. Tevens zal worden belicht hoe supernovae en gammaflitsen gebruikt kunnen worden om meer te weten te komen over het verre en vroege heelal.

Voorjaar 2002 Prof. Dr. H. van Woerden
Eet de Melkweg? Of ademt hij?

De ruimte tussen de sterren in het Melkwegstelsel is niet geheel leeg, maar bevat uiterst ijl gas, dat in wolken geconcentreerd is. Deze gaswolken liggen verspreid in een zeer dunne, platte "schijf"; hun bewegingen zijn keurig geordend: ze draaien met een snelheid van ongeveer 200 km/sec om het centrum van het stelsel. Alle sterren zijn uit dit gas gevormd. Sterren hebben een eindige levensduur. Aan het eind van hun leven geven ze een deel van hun materie terug aan de gasvoorraad in de ruimte tussen de sterren.
Radiotelescopen laten zien dat er ook gaswolken zijn met sterk afwijkende bewegingen. Deze "waterstofwolken met hoge snelheden" (Engelse afkorting:
HVCs) zijn nog grotendeels onbegrepen. Hoe groot zijn ze? Hoeveel gas bevatten ze? Welke processen spelen zich af in en rondom de HVCs? En welke rol spelen ze in de evolutie van het Melkwegstelsel? Om deze vragen te kunnen beantwoorden hebben we de afstanden van de HVCs nodig, en gegevens over hun chemische samenstelling. Meting van afstand en samenstelling vergt waarnemingen met grote telescopen, waaronder de Hubble Space Telescope. Die waarnemingen moeten ook de herkomst van de HVCs openbaren.
Wellicht laten de HVCs ons zien dat de Melkweg ademt. Supernovae en andere sterren blazen gas met kracht de ruimte in, maar door de zwaartekracht van het Melkwegstelsel valt het grootste deel van het gas terug; zo ontstaat een Galaktische Fontein. Maar wellicht voedt het Melkwegstelsel zich ook met gas uit de ruimte tussen de sterrenstelsels; als zulk gas wordt aangetrokken en ingevangen, groeit de hoeveelheid materie in de Melkweg - we noemen dat accretie.
De lezing belicht voortgaand Gronings onderzoek, gericht op meting van de voeding en ademhaling van de Melkweg.

KORT CURRICULUM VITAE
Hugo van Woerden (geb. 1926) studeerde sterrenkunde te Leiden, promoveerde te Groningen, was Carnegie Fellow aan de Mount Wilson and Palomar Observatories, werd vervolgens lector en later hoogleraar Radiosterrenkunde te Groningen. Hij is thans emeritus-hoogleraar, maar nog nauw betrokken bij het onderzoek van het Kapteyn Instituut aan Interstellaire Materie en Sterrenstelsels. Hij is voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Weer-en Sterrenkunde.

Voorjaar 2002 Prof. Dr. Teije de Jong
Babylon: de bakermat van de sterrenkunde

Het oude Babylon, gelegen aan de rivier de Eufraat in het huidige Irak, kan worden beschouwd als de bakermat van de sterrenkunde. Al in het 2e millennium voor Chr. (meer dan 3000 jaar geleden) werd in Babylon de sterrenhemel dagelijks nauwkeurig waargenomen om daar de "wil der goden" af te lezen en op grond daarvan de koning te adviseren in tijden van oorlog en vrede. Wij hebben een tamelijk goed beeld van de Babylonische cultuur en van hun sterrenkunde omdat veel ervan in spijkerschrift op kleitabletten is vastgelegd, die later in groten getale onder het woestijnzand vandaan gekomen zijn.
Niet alleen deden de Babyloniërs nauwkeurige waarnemingen van de sterren en de planeten maar ook waren zij vanaf ongeveer 500 voor Chr. in staat op grond van ingenieuze rekenmethoden vrij precies de posities van de maan en de planeten tientallen jaren vooruit te berekenen. De Babyloniërs waren echte rekenmeesters die, dankzij hun 60-tallig rekenstelsel en de door hen uitgevonden "plaats-waarde" notatie, heel grote berekeningen met zeer grote nauwkeurigheid konden uitvoeren.
De sterrenhemel speelde in Babylonië een belangrijke rol in het dagelijks leven, bijvoorbeeld bij de landbouw en bij het vaststellen van de kalender. Onze verdeling van de cirkel in 360 graden en onze verdeling van uren in minuten vindt zijn oorsprong in Babylonië.
Een groot aantal van de ons bekende sterrenbeelden, met name die van de dierenriem, zijn van de Babyloniërs afkomstig en vervolgens via de Griekse cultuur aan ons doorgegeven. De beroemde Griekse astronoom Ptolemaeus (ca. 100 na Chr.) gebruikte oude Babylonische waarnemingen van o.a. zons- en maans-verduisteringen om de parameters van zijn planetentheorie te bepalen. Deze theorie is pas in de 17e eeuw door de theorie van Keppler en Newton vervangen. In deze lezing worden een aantal aspecten van de Babylonische sterrenkunde besproken en geillustreerd aan de hand van de sterrenhemel.
Prof. Dr. Teije de Jong, SRON-Utrecht & 'Anton Pannekoek' Instituut - Amsterdam.

Voorjaar 2002 Bob van Rongen
De hete corona van de zon

Het lichtgevend oppervlak van de zon heeft een temperatuur van ongeveer 6000 graden.
Daaruit komen allerlei gassen opgestegen, die samen de Corona vormen. De Corona van de zon is wel een miljoen graden heet. Ra ra hoe kan dat? Iets wat heel heet is krijgt zijn energie uit iets wat minder heet is. Lange tijd was dat een groot raadsel in de sterrenkunde.

Voorjaar 2002 Edwin Mathlener
De nieuwste optische telescopen

Regelmatig worden we verrast door steeds weer mooiere foto's gemaakt door de Hubble-ruimtetelescoop. Toch is die ruimtetelescoop maar een betrekkelijk klein instrument met een spiegeldiameter van 2,5 meter. Maar omdat hij boven de dampkring waarneemt, kan hij ongestoord veel scherper kijken dan enig andere telescoop. Zijn lichtverzamelend vermogen is echter slechts klein vergeleken met grote telescopen op aarde, en die aardse telescopen worden steeds groter. Dankzij nieuwe technieken worden momenteel telescopen verwezenlijkt met spiegeldoorsnedes van wel 8 tot 10 meter. Veel van deze telescopen zijn primair bedoeld voor spectroscopisch onderzoek, maar ESO's Very Large Telescope (VLT) heeft laten zien dat er ook prachtige foto's mee gemaakt kunnen worden.


19-09-2002 Ilse van Bemmel
Infrarood Sterrenkunde

Infrarood licht is licht met een langere golflengte dan het zichtbare licht. Vanwege de atmosfeer kan infrarood licht alleen worden waargenomen door middel van satellieten. De infrarood sterrenkunde is een relatief jonge wetenschap, pas begin jaren '80 werden de eerste belangrijke ontdekkingen gedaan met de gedeeltelijk Nederlandse satelliet IRAS. Sinds die tijd worden aan de lopende band nieuwe bronnen ontdekt, en leren we bekende fenomenen steeds beter begrijpen. Een van de belangrijkste bronnen van infrarode straling is stof, een verzameling van roet- en zand-achtige deeltjes. Stof absorbeert zichtbaar licht, waardoor stofrijke gebieden moeilijk zijn te bestuderen. Door de absorptie wordt het stof warm, en gaat het zelf infrarood licht uitstralen. De studie van dit licht leert ons iets over de achterliggende bron, en kan ook informatie verschaffen over eigenschappen van het stof zelf. Op langere golflengtes laat het stof wel licht door, en met waarnemingen van lang-golvig infrarood licht kunnen we als het ware door het stof heen kijken. In de eerste helft van de lezing zal ik een reeks belangrijke nieuwe ontdekkingen bespreken, die met behulp van infrarood waarnemingen zijn gedaan. Zo komen onder andere de vorming van sterren en de rol van stof in melkwegstelsels aan bod. In de tweede helft zal ik dieper ingaan op de zogenaamde actieve melkwegstelsels, en het nut van infrarode waarnemingen van deze objecten.

17-10-2002 Andreas Sterl, KNMI
Verandert de mens het klimaat?

Door de mens veroorzaakte ("antropogene") klimaatveranderingen en hun gevolgen staan tegenwoordig hoog op de politieke agenda. Zo heeft de Amerikaanse weigering om het Kyoto-protocol te ondertekenen in Europa voor veel commotie gezorgd. In deze lezing worden de feiten op een rij gezet die achter deze belangstelling staan.
De aarde ontvangt energie van de zon in de vorm van kortgolvige straling ("licht") en verliest energie in de vorm van langgolvige straling. De dampkring bemoeilijkt de afstraling van langgolvige straling. Dit "natuurlijke" broeikas effect zorgt ervoor dat de gemiddelde temperatuur op aarde +15 graden Celsius is ipv -15 graden. Menselijk handelen heeft de natuurlijke samenstelling van de atmosfeer behoorlijk verstoord en daarmee ook de sterkte van het broeikas effect. Wat zijn de gevolgen daarvan voor het klimaat? En, belangrijker, voor de mens?
In deze lezing zullen de volgenden onderwerpen aan bod komen: Hoe werkt het klimaatsysteem? Wat zijn de belangrijksten menselijke ingrepen in dit systeem? Is het effect al meetbaar? Wat zijn de verwachtingen voor de komende eeuw?

14-11-2002 Prof. Dr. Richard Strom
Wat zijn zwarte gaten? Hoe zien ze er van dichtbij uit?

In deze lezing besteden wij aandacht aan verscheidene aspecten van zwarte gaten en hun rol in de hedendaagse sterrenkunde. Wij denken misschien dat zwarte gaten heel modern zijn, maar het idee is eigenlijk minstens 200 jaar oud. Naast een schets van de geschiedenis wordt aandacht besteed aan de waarnemingen waaruit de aanwezigheid van een zwarte gat kan worden afgeleid. Dit gebeurt altijd indirect (het gaat immers om een zwart - d.w.z. onzichtbaar - object). Voorbeelden van een aantal candidaten worden vertoond. De lezing eindigt met beelden van wat je zou zien als je zou (kunnen) neerdalen op een zwarte gat.


12-12-2002 Drs. B. Venemans
Ver verwijderde sterrenstelsels

Een van de meest intrigerende openstaande vragen in de moderne sterrenkunde houdt zich bezig met het ontstaan van structuur in het Heelal. Dankzij de kosmische achtergrond straling weten we dat vlak na het ontstaan van het Heelal de materie zeer homogeen verdeeld was. Echter, als we nu, zo'n 15 miljard jaar later, om ons heen kijken zien we een overvloed aan structuren: sterren zijn grote klonten materie, terwijl tussen de sterren het Heelal enorm ijl is (slechts enkele atomen per liter!). Uit modellen blijkt dat het tijdstip waarop grote structuren (zoals groepen sterrenstelsels) ontstaan, onder andere samenhangt met de totale hoeveelheid materie in het Heelal. Op de Sterrewacht van de Leidse universiteit is een groep astronomen daarom begonnen om met de Very Large Telescope (VLT) in Chili te zoeken naar verre groepen van sterrenstelsels. In de lezing zal ik de zoektocht beschrijven en de meest recente resultaten en de consequenties ervan laten zien, waaronder de ontdekking van de verst verwijderde groep sterrenstelsels.
Een persbericht over dit onderwerp:
Leidse astronomen ontdekken tot nu toe verst verwijderde groep sterrenstelsels

Leidse astronomen en buitenlandse collega's hebben met de Very Large Telescope (VLT) in Chili op 13,5 miljard lichtjaar afstand de tot nu toe verste cluster sterrenstelsels waargenomen. Door deze ontdekking kunnen astronomen voor het eerst zien hoe en wanneer sterrenstelsels clusters gaan vormen, een van de grootste raadsels in de moderne kosmologie.
Verre radiosterrenstelsels zijn een belangrijk hulpmiddel bij de verifiëring van theoretische modellen voor dit proces. Vanuit deze veronderstelling hebben de Leidse astronomen met de FORS2 camera van de VLT naar groepen sterrenstelsels gezocht in de buurt van zulke radiostelsels.
Het verst verwijderd was een object met de naam TN J1338-1942, op 13,5 miljard lichtjaar van de aarde. De daar omheen ontdekte cluster met een doorsnede van meer dan 10 miljoen lichtjaar betekent dat sterrenstelsels reeds groepen zijn gaan vormen in de eerste tien procent van de geschiedenis van het heelal.
Het artikel van Bram Venemans, George Miley en anderen is op 10 april gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters 2002, Volume 569. Uit NOVA http://www.astronomy.nl/